Toen Peter de ijsberg naderde, was hij onder de indruk van zijn immense omvang. Hij stond voor hem als een legendarische reus en straalde een stille kracht uit die om bewondering vroeg. In het zonlicht glinsterde de ijsberg in verschillende tinten blauw en wit en vormde een adembenemend natuurspektakel. Hoewel hij gebiologeerd was door zijn schoonheid, voelde Peter zich toch een beetje nerveus toen hij dichterbij kwam.
Heb ik vanmorgen echt iets gezien? Of speelt mijn geest gewoon parten? Wat als er niets op het topje van de ijsberg ligt? Heb ik hier wel goed over nagedacht? Peters hoofd spookte van de vragen terwijl hij naar de enorme ijsberg voor hem staarde. De gedachte om op de ijsberg te klimmen deed zijn hart sneller kloppen van angst, maar ook een beetje van opwinding. En hij kon dit gevoel van opwinding niet zomaar aan de kant schuiven. Hij moest weten wat daarboven was. Hij moest het met zijn eigen ogen zien.