Met deze gedachte in zijn achterhoofd baande Peter zich rustig een weg naar de bodem van de ijsberg en staarde naar de enorme muur van ijs voor hem. Nadat hij er zeker van was dat zijn uitrusting compleet was, haalde hij diep adem en begon te klimmen. Het ijs was moeilijk begaanbaar omdat het zowel glad als erg koud was. Elke stap die hij zette was een uitdaging, omdat hij niet kon voorspellen hoe het ijs zich zou houden. Hij gebruikte zijn ijsbijl om zich te verankeren en klom voorzichtig stap voor stap omhoog.
Terwijl hij klom, hoorde hij alleen zijn eigen ademhaling en het kraken van het ijs onder hem, dat de stilte om hem heen verbrak. Hoe hoger hij klom, hoe steiler de hellingen werden en hoe groter de kloven in het ijs. Hij bewoog zich door dit labyrint van ijs en voelde zijn spieren bij elke beweging harder werken dan ooit tevoren. De koude lucht trok aan zijn huid en herinnerde hem eraan hoe meedogenloos deze plek was.