Lena’s geest duizelde, niet in staat om te begrijpen hoe Gabriel op deze vlucht kon zijn, levend en wel. Ze was erbij geweest toen zijn kist werd neergelaten. Sindsdien had ze elke dag om zijn dood gerouwd en was ze helemaal in de war geraakt. Maandenlang kon ze niet slapen, eten of zelfs maar fatsoenlijk douchen.
Toch zat hij hier, op nog geen armlengte afstand. De gelijkenis was griezelig – van de grijze vlekjes bij zijn slapen tot de fijne plooitjes die uit zijn ooghoeken kwamen als hij glimlachte.
Elk rationeel instinct vertelde Lena dat deze man onmogelijk Gabriel kon zijn. Maar haar bonzende hart overstemde de rede, gefixeerd op de levende geest voor haar. Ze bestudeerde elke centimeter van zijn gezicht, op zoek naar zelfs het kleinste verschil, een onvolkomenheid in dit fantoom van haar man.
.