Carl zakte weg in zijn stoel in het overvolle vliegtuig en sloot zijn ogen, hopend dat de lange vlucht die voor hem lag zo snel mogelijk voorbij zou zijn. Net toen de deuren van de cabine zich sloten en het cabinepersoneel aan de laatste controles begon, voelde hij een plotselinge schok tegen de achterkant van zijn stoel. Hij draaide zich om en zag een jongetje, niet ouder dan zes of zeven, in de rij achter hem zitten. De jongen had een ondeugende grijns op zijn gezicht toen hij weer tegen Carls stoel schopte.
“Hé, kun je alsjeblieft ophouden met tegen mijn stoel te schoppen?” vroeg Carl op een vriendelijke toon, in een poging de jongen te laten stoppen voordat het zou escaleren. De moeder van de jongen zat naast hem, helemaal verzonken in haar tijdschrift. Ze was zich niet bewust van de capriolen van haar zoon, keek niet op en berispte hem niet. De grijns van de jongen werd breder toen hij zich optrok en nog een ferme trap tegen de achterkant van Carls stoel gaf.
Carl klemde gefrustreerd zijn kaak op elkaar. Dit was niet hoe hij de komende vijf uur wilde doorbrengen. Hij overwoog om de moeder te waarschuwen, maar aarzelde om een scène te veroorzaken. Het vliegtuig accelereerde de landingsbaan af en de herhaalde schoppen gingen door, waarbij Carls stoel telkens naar voren schommelde. Hij haalde diep adem en zette zich schrap voor de onvermijdelijke volgende schok, want hij besefte dat dit een zeer lange en ongemakkelijke vlucht zou worden…