Tegelijkertijd bevond Pradeep zich eenzaam in de grimmige wachtkamer, met de twee echo’s van het gehuil van zijn baby’s in zijn oren, terwijl hij zich vastklampte aan de hoop op de veilige terugkeer van zijn vrouw. Een griezelig gevoel van onwerkelijkheid greep hem terwijl hij de tweeling op zijn schoot wiegde. Het voelde alsof hij gevangen zat in een droom, een groteske pantomime van hun dagelijks leven. Even geleden had hij een tedere kus met Lily gedeeld, haar warmte en leven voelbaar tegen zijn lippen. Nu lag ze ergens achter deze steriele muren, kwetsbaar onder het mes van de chirurg, een mysterieuze anomalie bedreigde haar van binnenuit.
Terwijl hij probeerde zijn baby’s tevreden te houden, spiegelde zijn geest hun onrust. Gedachten spiraalden in een draaikolk van angst, het ondoorzichtige gordijn van onzekerheid over Lily’s toestand diende alleen maar om zijn onbehagen te vergroten. “Wat als er iets misgaat?!”, “Wat als de artsen een fout maken of haar niet kunnen helpen?!”.