Noemi dacht eerst dat het een zwervende husky was, maar toen hij uit de branding omhoog klom, zag ze de waarheid: te brede schouders, te lange snuit, hoektanden ontbloot in moeiteloze kwaadaardigheid. Een wilde wolf – een topjager die sneller kon sprinten dan zij kon schreeuwen – besloop dezelfde stille kust die zij had gekozen voor veiligheid.
Zijn gesmolten gele blik hield haar op haar plaats en elk feit dat ze ooit had gelezen kwam terug: wolven kunnen angst voelen, hun beet verplettert botten, hun uithoudingsvermogen gaat mijlenver vooruit op vluchtende prooien. Het lege strand voelde nu als een nauwe kooi, de verre huisjes lachwekkend ver weg.
De poten van het dier spreidden zich als zwarte sterren over het natte zand en sloten de kloof met geluidloos vertrouwen. Geen gegrom, geen waarschuwing, alleen dodelijke nieuwsgierigheid. Noemi’s hartslag bonsde zo hard dat ze vreesde dat het de aanval zou uitlokken. Ze dwong haar longen om stand te houden, zich ervan bewust dat een enkele terugslag het rauwe overlevingsinstinct in het beest voor haar kon aanwakkeren.