In de stille uren van de nacht, toen het ziekenhuis in een bedrieglijke kalmte was gesust, verbrak iets schokkends de rust. Een wilde beer brak door de voordeuren en veroorzaakte onmiddellijk opschudding. De eens zo vredige gangen, gevuld met rustige gesprekken en het constante gepiep van medische apparatuur, gonsden plotseling van angst en verwarring. Personeel en patiënten konden hun ogen niet geloven toen de binnenkomst van de beer de vertrouwde, troostende omgeving veranderde in een chaos.
Te midden van de chaos bevond zich Hana, een jonge verpleegster die bekend staat om haar kalmte in moeilijke situaties. Maar zelfs zij werd verrast door de aanblik van een levende beer in het ziekenhuis. Terwijl haar collega’s zich in alle richtingen verspreidden, op zoek naar een schuilplaats, stond Hana als aan de grond genageld. Haar hart ging tekeer en haar handen trilden. Wat was er in hemelsnaam aan de hand!
Maar midden in de chaos zag Hana iets dat opviel. De beer had iets in zijn bek – iets kleins en zeker niet typisch voor een beer om bij zich te dragen. Het leek wel een klein diertje. Deze ongewone aanblik wekte Hana’s nieuwsgierigheid en verdrong haar angst. Ze voelde een sterke drang om te handelen, omdat ze besefte dat er meer aan de hand was dan alleen een beer die het ziekenhuis binnenviel. Het beeld van de beer, normaal een angstig figuur, die zachtjes dit kleine schepsel draagt, wakkerde een diepe behoefte in Hana aan om uit te zoeken waarom en om te helpen.