Zijn hond rende onverwacht het bos in – toen hij hem eindelijk vond, werd zijn bloed koud!

Jacob gooide het dagboek gefrustreerd op de grond, zijn ademhaling was onregelmatig terwijl hij het bos om hem heen scande. De open plek liet niets zien dat op een geurspoor of pad leek. Het was al donker geworden en wanhoop greep hem aan. Als de vallen actief waren, hing het leven van de welp aan een zijden draadje.

Jacob draaide zich terug naar de beer en voelde een vreemde golf van hoop. “Je moet me helpen,” zei hij hardop, met trillende stem. Hij gebaarde naar de omringende bomen. “Kun je het ruiken? Kun je me naar de rots leiden?” Het was absurd, smeken tegen een wild dier, maar hij had geen beter idee.