Hoe ongelooflijk het ook was, Wade volgde. Hij voelde zich een dwaas op het moment dat hij de eerste stap buiten het bekende pad zette – wie met zijn volle verstand volgde een massief, gewond dier in het onbekende? Zijn innerlijke stem schreeuwde waarschuwingen voor plotselinge aanvallen, voor roofdieren die achter elke boomstam op de loer konden liggen, maar de stille smeekbede in de ogen van de eland overstemde elke rationele aarzeling.
Doornige takken klauwden aan zijn armen en lieten oppervlakkige krassen achter. Het dichte bladerdak boven hem hield de geur van vochtig dennenhout vast en verzadigde de koude lucht. Elke pijnlijke doorn herinnerde hem eraan dat hij nog steeds terug kon, maar toch zette hij door, gedwongen door een instinct dat hij niet gemakkelijk van zich af kon zetten.