Jacob zat stijf in de wachtkamer van het politiebureau, zijn vingers trommelden angstig tegen zijn notitieblok. De minuten duurden ondraaglijk lang, de lucht was dik van de stank van oude koffie en onverschilligheid. Hij zat al meer dan een half uur te wachten en keek toe hoe agenten hem voorbij liepen alsof hij onzichtbaar was. Het kon niemand iets schelen. Niemand geloofde hem.
Knarsetandend duwde hij zichzelf overeind en liep naar de balie. “Hé,” zei hij, terwijl hij probeerde de frustratie uit zijn stem te houden. “Wil je alsjeblieft luisteren naar wat ik te zeggen heb? Schrijf gewoon mijn rapport.” Zijn hart klopte in zijn oren, maar hij dwong zichzelf om kalm te blijven.