Jacob was meteen naar de boswachters gegaan en had alles verteld: de kapotte camera, het karkas, de vreemde geluiden. Hij had bezorgdheid verwacht, spoed. In plaats daarvan wezen ze hem af. “Waarschijnlijk gewoon een jager op doorreis,” had er één gezegd. Een ander lachte: “Je brengt te veel tijd door in het bos, Jacob.”
Nu, terwijl hij langs de torenhoge bomen reed, sudderde de frustratie onder zijn huid. Hij wist wat hij had gezien. Hij kende de tekenen. Als niemand anders het serieus zou nemen, dan had hij geen keus – hij zou terugkeren naar het bos. En deze keer zou hij niet zonder bewijs vertrekken.