Een geschrokken kreet ontsnapte aan Veronica’s lippen. “Esther, wat doe je?” vroeg ze, haar stem scherp van verwarring. “Hoe weet je eigenlijk wat dit zijn? Waar heb je ze gevonden?” Haar hart ging tekeer, haar geest worstelde om het tafereel te begrijpen.
Esther keek nauwelijks op, haar uitdrukking was irritant onverschillig. Met een nonchalante schouderophaal zei ze: “Het leek me leuk om ze in mijn neus te steken.” De woorden, zo vlak uitgesproken, troffen Veronica als een klap – koud, onzinnig en verontrustend opzettelijk.