Peter leunde achterover in zijn stoel en draaide zijn wijn. “Ze kunnen in een hotel verblijven,” zei hij terloops, alsof hij het over het weer had. Cindy knipperde met haar ogen, ze wist zeker dat ze het verkeerd had gehoord. “Wat?” vroeg ze, met haar stem nauwelijks boven een fluistering uit. “Waarom kunnen ze niet hier blijven? We hebben de ruimte.”
Zijn toon verhardde. “Cindy, we hebben geen liefdadigheidsinstelling. Ik betaal voor het hotel, dat is beter voor iedereen.” De woorden troffen haar als een klap. Haar vader vocht voor zijn leven en Peters onverschilligheid ten opzichte van haar ouders voelde als verraad, zo diep dat het haar buiten adem bracht.