Hij keek naar het kleine ijsbeerjong. Het kleine diertje zat ineengedoken tegen het ijs, zijn vacht doorweekt en gematteerd, zijn ogen wijd open van angst en uitputting. Het was kleiner dan Tanner zich had voorgesteld en rilde ongecontroleerd in de ijskoude lucht.
“Hé daar, kleintje,” mompelde Tanner, zijn stem laag en troostend. Het welpje keek met bange ogen naar hem op, maar er was een sprankje vertrouwen in zijn blik. Voorzichtig ritste Tanner zijn jas open, zodat er een warme, beschermende cocon voor het welpje ontstond.