Lena hapte naar adem en voelde haar hart sneller kloppen. Ze kon niet geloven wat ze zag aan het einde van het gangpad. Herhaaldelijk “Nee, nee, nee,” probeerde ze het te ontkennen. De situatie leek onmogelijk, maar daar was het, recht voor haar, uitdagend voor haar realiteitszin.
Ze keek opnieuw naar de bekende bruine ogen van de man en voelde zich verdoofd. Het kon hem niet zijn, maar toch was de gelijkenis griezelig. Ze wilde schreeuwen, maar schok hield haar stem tegen. Haar geest had moeite om de aanblik te accepteren en haar ogen waren vol ongeloof op hem gericht.
Terwijl ze zijn gezicht en handen bestudeerde, wist Lena zeker dat het haar man was. Maar hoe kon hij hier zijn, zo normaal doen, zijn tas inpakken? Hij had haar niet opgemerkt. Verwarring vulde haar gedachten. Was hij het echt? Het idee zette haar wereld op zijn kop en liet haar geest in verwarring achter.