Aditya tuurde over de trapleuning en tuurde in het troebele water, hopend dat het water zich ’s nachts had teruggetrokken. Maar iets trok zijn aandacht – een donkere, onduidelijke vorm die in het water dreef. Hij leunde dichterbij en probeerde te ontdekken wat het was.
“Wat is dat?” mompelde hij onder zijn adem, zijn stem nauwelijks hoorbaar in de angstaanjagende stilte van het ondergelopen huis. Het object was groot en dreef traag vlak onder het wateroppervlak. Zijn ogen vernauwden zich terwijl hij zich probeerde te focussen, het zwakke licht maakte het moeilijk om duidelijk te zien.
Toen, in het zwakke ochtendlicht, onthulde de waarheid zich. Zijn huid was glad, glinsterend en onmiskenbaar geschubd. Een plotselinge rilling liep over zijn rug toen het besef tot hem doordrong. Het was een slang, reusachtig, gemakkelijk enkele meters lang. En erger nog, er puilde iets grotesk uit zijn midden.