Aditya rommelde door de weinige spullen die ze hadden: een kleine zak rijst, een half pak meel, wat gedroogde linzen en wat bonen. Hij wierp een blik op zijn grootvader en toen weer op de slinkende voorraden. “We zullen dit moeten rantsoeneren, anders houden we het niet langer dan een paar dagen vol.”
Ze verdeelden hun eten in kleine porties. Het was nauwelijks genoeg om ze vol te houden, maar het moest maar genoeg zijn. Hun grootste zorg was water. De watervoorraad uit de put was vervuild door het overstromende water en ze vertrouwden op de kleine hoeveelheid flessen water die ze nog hadden. Maar ook dat zou niet blijvend zijn.