Op een gegeven moment kwam een reddingsboot zo dichtbij dat Aditya de gezichten van de soldaten kon zien. Hij werd wanhopig en schreeuwde: “Alsjeblieft! Mijn grootvader is ziek!” zwaaide hij met zijn armen, maar hun huis stond een beetje apart van de andere huizen. De motor van de boot overstemde zijn stem en de soldaten hoorden hem niet. Ze voeren verder en verdwenen in de mist.
In het huis was het water tot de bovenste trede van de trap gestegen. Aditya en zijn grootvader zaten in stilte naar de regen te luisteren. De koorts van zijn grootvader was weer gestegen en hij mompelde dat de wereld verging. Aditya had het allemaal al eerder gehoord, de verhalen over de grote overstromingen uit zijn kindertijd, het einde der dagen, hoe de rivieren het land zouden heroveren.