Hij begon naar haar toe te lopen, zijn stappen weloverwogen en dreigend, de steen gebald in zijn vuist. Avery’s angst piekte, haar geest rende naar een uitweg, maar haar lichaam was bevroren van angst. Net toen hij dichtbij genoeg was om de muffe geur van zweet en vuil op hem te ruiken, weerklonk er een plotselinge, schokkende dreun door de bomen.
Uit de schaduwen kwam de eland aangerend, zijn massieve vorm kwam tevoorschijn met een wreedheid die een rilling door Avery’s ruggengraat stuurde. De eland gromde laag en dreigend, trillend van oerwoede terwijl hij op de reiziger afkwam.