Terwijl hij de stok vasthield, spitste hij zijn oren om het donkere bos af te speuren. Wat er ook was, hij moest het vinden voordat het hem vond. Hij bewoog zich voorzichtig, duwde dik gebladerte opzij, zijn adem traag en beheerst. Schaduwen flikkerden, verschoven met de wind. Even was er niets. Toen een geluid. Geen voetstappen. Een zacht gekoer. Onnatuurlijk. Verontrustend.
Zijn greep verstrakte terwijl hij het verontrustende geluid volgde, elke stap kraakte tegen de vochtige aarde. De lucht voelde zwaarder aan, het kreupelhout werd dichter en slokte de laatste sporen van licht op. Schaduwen draaiden tussen de bomen terwijl hij zijn omgeving scande, zijn hart bonkte. Er was daar iets, maar hij kon niets zien.