Zijn eerste gedachte was problemen – een ongeluk op de weg, misschien, of een stroomstoring in de buurt. Hij schuifelde naar de deur, zijn gewrichten stijf van de kou. Door het kijkgaatje zag hij een klein figuurtje gehuld in een dikke jas, de muts laag over de oren getrokken. Een kind. De dochter van zijn buurvrouw.
Hij trok de deur open en zette zich schrap tegen de scherpe windvlaag die naar binnen stormde. Het meisje – Madeline, herinnerde hij zich – stond op zijn veranda, haar wangen roze van de kou, haar adem dampend in de lucht. Haar ogen stonden wijd open en haar kleine stem klonk dringend toen ze sprak. “Meneer Rogers,” zei ze, nauwelijks luider dan de wind. “Er ligt iets in de sneeuw. Het beweegt.”