Allan liep langzaam door zijn slaapkamer, schudde zijn kussens op en genoot van de zeldzame luxe om ’s avonds vroeg in bed te kunnen liggen. Met een sneeuwstorm in aantocht was de oude man tevreden om zich in te graven en door te slapen, veilig en warm.
Net toen hij in zijn vers opgemaakte bed wilde gaan liggen, wierp hij nog een laatste blik naar buiten en zag dat er zich iets in de struiken had verstopt. Hij deed het af als een eekhoorn of een knaagdier dat schuilde voor de kou en liep naar zijn bed toen de deurbel ging, waardoor hij schrok.
Toen hij de deur opendeed, trof hij zijn jonge buurvrouw aan met een bleek en angstig gezicht. “Meneer Rogers, er zit een dier in uw achtertuin. Het zal wel vriezen,” zei het lieve meisje, met een dringend stemmetje. Allan bedankte haar en ging bij het dier kijken. Maar toen hij dichterbij kwam, haperde zijn pas en werd zijn gezicht bleek; dit was iets dat zijn voorstellingsvermogen te boven ging….