Julia voelde zich aangetrokken tot Lucy en Billy, omdat ze voelde dat hun eenzaamheid haar eigen eenzaamheid weerspiegelde. Maar naarmate de dagen verstreken, werd de vijandigheid van de stad een steeds zwaardere last. Hoe meer vijandigheid ze tegenkwam, hoe meer tijd ze begon door te brengen met Lucy en Billy. Hun wederzijdse verdriet en isolement begonnen een sterke band tussen hen te smeden. Ondanks de minachting van de stad vond Julia troost in deze nieuwe band. Het diende als een zalf voor haar gekwetste geest, waardoor het landhuis minder als een vergulde kooi en meer als een thuis aanvoelde.
Op een ochtend, slechts vier dagen na de bruiloft, schrok Julia wakker. Er was een anonieme brief aangekomen waarin ze werd beschuldigd van hebzucht en bedrog. De beschuldigingen waren hard, vielen direct haar karakter aan en impliceerden kwade bedoelingen. Woorden als “goudzoeker”, “bedrieger” en “het gaat haar om het geld” galmden door haar hoofd.