Haar handen waren rusteloos, ze verstelden voortdurend haar handtas of streek een haarlok glad, wat haar bezorgdheid verraadde. Sandra vroeg zich af: “Waar denkt ze aan? Terwijl ze de snelle, blauwogige blikken van de vrouw in het vliegtuig observeerde, zag ze een natuurlijke schoonheid die overschaduwd werd door haar onbehagen, alsof haar zorgen haar helderheid verduisterden.
Sandra kon de alarmbellen in haar hoofd niet negeren. waarom lijkt ze zo misplaatst?” vroeg ze zich af, terwijl ze haar blik volgde toen ze uiteindelijk een stoel koos naast een man…Was dat iemand die ze kende? Was dat de reden dat ze zo nerveus deed?’