Daniel vond Shadow een vertederende metgezel en beschouwde hem als een andere eenzame ziel van het bos. Maar toen werd Daniel ’s nachts wakker van vreemde geluiden. Laag gehuil in de verte, het knappen van twijgen, het ritselen van iets dat te groot was om een hert te zijn.
De schaduw verstijfde, zijn oren spitsten en zijn gouden ogen waren gericht op de duisternis achter hun kleine kamp. Daniel probeerde het eerst weg te wuiven, maar er nestelde zich een onbehaaglijk gevoel in zijn borst. Hij had één wolf uit het wild gehaald, maar hij begon zich af te vragen of iets hem probeerde terug te pakken.