Ze arriveerden al snel bij het busstation, een bescheiden gebouw dat in de schemering nog desolater leek. Jacob trok de auto naar de stoeprand, de koplampen sneden door de naderende duisternis. Hij zette de motor uit, de zachte klik van de sleutel in het contact verbrak de stilte.
“We zijn er,” zei Jacob, met een definitieve toon in zijn stem, terwijl hij een blik op Lena wierp. Ze draaide zich naar hem om, haar uitdrukking verzachtte en ze gaf hem een strakke maar oprechte glimlach. “Dank je, Jacob. Ik waardeer het echt,” zei ze, haar stem vol oprechte dankbaarheid.