Zijn ogen, wijd van angst en wanhoop, schoten tevergeefs in het rond, op zoek naar enig teken van hulp. Het eens zo levendige trottoir leek nu een waas van onverschillige gezichten, ieder in beslag genomen door zijn eigen zorgen, hun bewegingen ononderbroken en onaangetast door de man in nood.
De menigte zette haar onophoudelijke mars voort, hun onverschilligheid even voelbaar als het lawaai van de stad. Elke voorbijganger leek zich in een luchtbel van zijn eigen werkelijkheid te bewegen, hun bewustzijn nauwlettend gericht op hun onmiddellijke bestemming. Het hart van de stad, bruisend en levendig van activiteit, bleef blind voor de stille smeekbede van de man die op de stoep lag.