Carl glimlachte terwijl hij zich weer in zijn stoel draaide. Misschien, heel misschien, zou hij toch nog een rustige vlucht hebben, gevuld met de symfonie van laag geroezemoes en het verre gebrom van de motoren. Maar zodra hij zich weer omdraaide, werd de grijns van de jongen breder toen hij zich opstelde en nog een ferme schop tegen de achterkant van Carls stoel gaf.
Maar het schoppen bleef niet bij één keer. Het begon opnieuw, dit keer met een vast ritme, alsof de jongen Carls stoel als een trommel behandelde. Carls handen krulden zich tot vuisten, een duidelijk teken van zijn groeiende frustratie. Deze vlucht zou zijn kans moeten zijn om te ontspannen en tot rust te komen, niet een test van zijn geduld, waardoor hij gestresster en vermoeider zou zijn dan voorheen..