De genadeklap kwam op een avond nadat ze naar bed was gegaan. Ze had een stapel papieren op het aanrecht laten liggen om de volgende ochtend wakker te worden en ze netjes opgestapeld op de salontafel te vinden. Stacey’s bloed werd koud. Iemand was in haar appartement geweest terwijl ze sliep, op een steenworp afstand.
Haar toevluchtsoord lag aan diggelen. Elke schaduw voelde onheilspellend, elk gekraak herinnerde haar eraan dat haar huis niet meer echt van haar was. Stacey kon nauwelijks ademhalen toen ze de implicaties overwoog: haar huisbaas brak in, zijn ogen gericht op haar ruimte, misschien zelfs op haar. Het gewicht van de schending drong tot haar door en angst maakte plaats voor woede.