Hun maniertjes weerspiegelden een gevoel van urgentie en hun gefluister, hoewel onleesbaar, verraadde een onderliggende bezorgdheid. Hun aanwezigheid en hun urgentie versterkten de onheilspellende realiteit die John probeerde te bevatten: er was iets veel ernstigers aan de hand in zijn eens zo rustige huis dan hij aanvankelijk had gedacht.
Na een tijdje kwamen ze terug en wisselden een reeks snelle blikken en stille woorden uit met mevrouw Thompson, hun lichaamstaal gespannen en alert. Een van de mannen, een lange gestalte met een strenge uitdrukking, draaide zich naar John toe. “Meneer Baxtern,” zei hij terwijl hij een gehandschoende hand naar hem uitstrekte, “ik ben agent Smith. Wij geloven dat wat u hebt gevonden van groot belang voor ons is. Bedankt dat u het onder onze aandacht heeft gebracht.”