John overzag de agenten die zijn woonkamer hadden ingenomen en zijn rustige toevluchtsoord systematisch hadden veranderd in een geïmproviseerd veldkantoor. Zouden ze hem echt als een bedreiging zien? Hij was onschuldig. Dat beseften ze toch wel? Zijn ogen dwaalden af naar de wandklok. De wijzers gingen koppig vooruit, elke tik versterkt in de gespannen stilte, en diende als een grimmige herinnering aan zijn afnemende controle over de tijd. Elke minuut die voorbijging, elke resonerende tik, sleurde hem weg van de rust van zijn pensioen en in het hart van deze raadselachtige hachelijke situatie. Hij moest ontsnappen, en snel!
Terwijl hij de moed verzamelde om te vluchten, stapte agent Smith doelgericht op hem af. Een strenge blik kenmerkte de agent. Een strenge blik kenmerkte het gezicht van de agent, een slecht voorteken voor John. “Dit is het,” berustte John, de intense blik van de agent vervulde hem met angst. “Mr. Baxter,” begon agent Smith, met een ernstige stem, “u moet onmiddellijk met ons meekomen.”