Hoe meer George naar het wezen keek, hoe meer hij iets ongerijmds voelde. Het was een gevoel dat hij niet van zich af kon schudden. De dikke vacht, de wilde blik in de ogen wezen allemaal in de richting van iets ongewoons. Hoewel de antwoorden hem vooralsnog ontgingen, was hij er zeker van dat hij zulke eigenschappen eerder ergens had gezien. Maar waar?
Ondanks zijn overweldigende verwarring en nieuwsgierigheid kon George de aanblik voor zich niet verdragen. Het kleine wezentje had duidelijk pijn. Elke poging om op te staan was vergeefs; het probeerde op te staan, maar viel dan weer terug en liet zacht gejammer horen. George wist dat hij snel moest handelen om zijn leven te redden.