George probeerde verder te gaan, de dagen te vullen met werk, maar niets leek het verdriet dat zich als een wolk over hem had neergezet te kunnen verdrijven. Elke avond wandelde hij naar de schuur, hopend dat Thunder op hem zou wachten. De seizoenen gingen voorbij, maar Thunder was nog steeds weg.
Maar George hield nooit op met hopen. Diep van binnen, in de stille momenten voor het slapengaan, stelde hij zich nog steeds voor dat Thunder terug draafde over het veld, zijn manen glimmend in het zonlicht, alsof er nooit iets was gebeurd. Het was dwaas, dat wist hij, maar hij kon er niets aan doen. Er was iets met dat paard, iets dat hem vertelde dat Thunder niet voor altijd weg was.