In de maanden na Thunder’s verdwijning was George’s leven in een grijze eentonigheid vervallen. De eens zo levendige boerderij was een sombere plek geworden, gevuld met de stille geluiden van werk dat alleen werd gedaan. Zonder Thunder leken zelfs de eenvoudigste taken zwaarder en langzamer. De schuur had aangevoeld als een tombe, elk kraken van de houten balken een herinnering aan het paard dat het vroeger met leven vulde.
Elke dag staarde George naar de lege velden, wachtend op iets – iets – dat een teken zou kunnen zijn van zijn verloren metgezel. Terwijl de winter overging in de lente, vervaagde de hoop van George als het bleke zonlicht dat door de stormwolken filterde. Ondanks de pijn deed George zijn best om valse hoop weg te drukken.