Het kleinste geluid kon haar verraden en bij elke voorzichtige stap voelde ze het gewicht van het gevaar op haar drukken, alsof de lucht zelf zijn adem inhield. Net toen ze bij de volgende krat was, blafte een stem achter haar.
“Hé, waar ben je?” De stroper die het lawaai had gecontroleerd kwam terug, zijn zware laarzen knarsten over het vuil. Amara bevroor en drukte zich tegen de zijkant van de krat, biddend dat haar donkere kleren zouden opgaan in de schaduwen, dat ze onzichtbaar zou zijn in het zwakke licht dat door het bladerdak naar binnen viel.