Hayes kon de dief nu beter zien. Het was een jonge man, waarschijnlijk begin twintig, met een slordig uiterlijk dat deed vermoeden dat hij het moeilijk had gehad. De man haalde verschillende voorwerpen uit de doos en onderzocht ze met een mengeling van opluchting en wanhoop.
Hayes kon zien dat de man in nood was, maar hij wist dat diefstal diefstal was en dat de wet gehandhaafd moest worden. Hayes haalde diep adem en liep naar voren, zijn aanwezigheid kenbaar makend door het gekraak van bladeren onder zijn voeten.