Toen ze aan de rand van een oude, verweerde put stonden, schoten hun ogen open van verbazing. Er was iets in de put gevallen en de verontrustende geluiden kwamen uit de diepte. De pandabeer liet met een bijna wetende blik doorschemeren dat hij wilde dat Hana en Peter hier hun hulp zouden verlenen.
De putopening doemde op als een bodemloos zwart gat, klaar om hen op te slokken. Toen Hana naar beneden gluurde, leek de koele, vochtige lucht zich aan haar huid vast te klampen. Hoewel ze niets konden zien, waren ze er zeker van dat er iets was, want ze konden de vreemde, echoënde noodkreten horen.