De kleine wezens bewogen zich in de schaduwen, hun ogen weerkaatsten het licht en creëerden een griezelige gloed. Eén ding was zeker: dit waren geen pandabeerjongen. Peter vervolgde, zijn stem doorspekt met bezorgdheid: “Herinner je je die ene nog waarover je vertelde in het ziekenhuis? Die was gewond, toch? Als ik deze hier zie, zitten ze misschien ook in de problemen. Ze zijn erin gevallen en kunnen er niet uit. We kunnen ze hier niet achterlaten.”
Hana knikte, haar besluit vastberaden in haar hart. De herinnering aan het gewonde wezen in het ziekenhuis flitste door haar hoofd, met zijn pijnlijke ogen die om hulp smeekten. “Je hebt gelijk. We moeten ze redden. Als de pandabeer ons hierheen heeft gebracht, moet dat zijn omdat hij wist dat we konden helpen.”