Nolans hart bonkte tegen zijn ribbenkast terwijl de gierende poolwind in zijn oren suisde. Door zijn met ijs bedekte bril zag hij een bewegende schaduw over de bevroren horizon trekken. Er was geen tijd om na te denken. Zijn instinct zei hem dat hij moest rennen, maar zijn voeten voelden vastzitten.
Een enorme brul verbrijzelde de ijzige stilte en weerklonk over de uitgestrekte toendra. Paniek stroomde door Nolans aderen toen hij besefte dat de massa witte vacht een ijsbeer was, massief en dreigend. Hij keek hem aan en zijn adem steeg op in een onheilspellende wolk.
Hij probeerde achteruit te krabbelen, maar zijn laarzen slipten over het gladde ijs. Terwijl hij naar achteren tuimelde, hulpeloos en blootgesteld, richtte de beer zich op en doemde boven hem op als een schrikbeeld. Hij greep naar zijn radio, maar de poot van het beest sloeg hem meteen aan stukken.