Jenny’s hart sloeg over toen ze de knipperende rode en blauwe lichten in haar achteruitkijkspiegel zag verschijnen. Wat kon ze in vredesnaam verkeerd hebben gedaan? “Ik reed gewoon normaal, niet eens te hard,” mompelde Jenny. Hmm, misschien gewoon een willekeurige controle, dacht ze en stopte kalm aan de kant van de verlaten plattelandsweg.
Toen de agent naderde, scheen er een fel licht door het raam aan de bestuurderskant. Jenny huiverde toen de felle straal van de zaklamp van de agent plotseling het interieur van haar auto overspoelde. Niets vermoedend van wat komen ging, draaide ze het raampje naar beneden. “Rijbewijs en kentekenbewijs,” eiste de agent, met een scherpe toon. Jenny gehoorzaamde en glimlachte beleefd, een glimlach die in het verleden vaak kleine problemen had gladgestreken.
Deze keer was het echter anders. Haar gebruikelijke charme, waarmee ze vaak uit de problemen was gekomen, leek niet te werken. Terwijl ze toekeek hoe de agent haar van top tot teen onder de loep nam, kreeg ze het gevoel dat het deze keer wel eens in haar nadeel zou kunnen werken. En minuten later, toen ze de reden zou ontdekken, groeide het gevoel van voorgevoel; dit was slecht, echt slecht..