De agent werd serieuzer. “Deze moeten behoorlijk waardevol zijn,” zei hij. “Hoe komt iemand als jij aan zulke dure voorwerpen?” Jenny’s gedachten dwaalden af. De agent insinueerde dat zij, een geschiedenisleraar, deze materialen had gestolen, in de veronderstelling dat het waardevolle artefacten waren. De absurditeit van de situatie zou lachwekkend zijn geweest als het niet zo angstaanjagend was.
Jenny’s handpalmen werden klam terwijl ze worstelde om haar kalmte te bewaren onder de beschuldigende blik van de agent. De nachtlucht voelde zwaar om hen heen en droeg de vage dennengeur van het nabijgelegen bos, een schril contrast met de spanning die tussen hen hing. Dit was op zoveel manieren verkeerd. Wanneer zou hij zich realiseren dat ze niets verkeerd deed? Waarom behandelde hij haar als een crimineel?