Samuel luisterde, zijn gezicht verzachtte van opluchting. Hij was zichtbaar dankbaar dat iemand in hem geloofde, dat iemand hem als meer zag dan alleen een verdachte. “Dank je,” fluisterde hij, zijn stem trillerig. “Ik kan niet geloven dat je bent gekomen… niemand gelooft me hier.”
Ondanks zijn dankbaarheid werd Samuels gezicht donker van spijt en angst. Hij wist dat de kansen tegen hem waren. “Ik heb een waardeloze officier van justitie toegewezen gekregen. Ze geven niets om mensen zoals ik,” zei hij bitter. “Ik ben dakloos. In hun ogen ben ik al schuldig.”