Brianna stond op en trok Adrian en Lucy naar zich toe. Ze fluisterde: “Kom, we gaan,” en begon naar de toonbank van de winkel te lopen, haar passen lang en gehaast. Adrian liep met tegenzin achter haar aan, nog steeds snotterend, terwijl Lucy aan haar hand rukte en haar klachten uitte. Brianna registreerde hun woorden nauwelijks.
Haar hoofd ging tekeer. Het enige waar ze aan kon denken was om haar kinderen de winkel uit te krijgen en naar een veilige plek te brengen. Toen ze de toonbank naderden, wierp ze een blik achterom en zag dat de man hen nog steeds volgde. Hij was niet meer dan een paar stappen achter, zijn uitdrukking onleesbaar.