Op haar derde dag in de stad, toen ze zich haastte om de vroege bus te halen, zag ze een klein grijs katje tegen een lantaarnpaal bibberen. Dun en drijfnat van de nachtelijke regen, staarde het haar aan met grote, smekende ogen. Iets in dat kleine gezichtje trok aan haar hart.
Eliza knielde en stak een voorzichtige hand uit. Het kitten deinsde achteruit, kroop toen dichterbij en miauwde zachtjes. Ze keek op haar horloge, verscheurd tussen haar nieuwe verantwoordelijkheden en de onmiddellijke behoefte van dit frêle wezentje. Ze pakte de kitten voorzichtig op en beloofde zichzelf dat ze een manier zou vinden om te helpen.