Tegelijkertijd bevond David zich eenzaam in de grimmige wachtkamer, het gehuil van zijn baby’s weerklonk in zijn oren, terwijl hij zich vastklampte aan de hoop dat zijn vrouw veilig zou terugkeren. Een griezelig gevoel van onwerkelijkheid greep hem terwijl hij de drieling op zijn schoot wiegde. Het voelde alsof hij gevangen zat in een droom, een groteske pantomime van hun dagelijks leven. Even geleden had hij een tedere kus gedeeld met Emily, haar warmte en leven voelbaar tegen zijn lippen.
Nu lag ze ergens achter deze steriele muren, kwetsbaar onder het mes van de chirurg, een mysterieuze anomalie bedreigde haar van binnenuit. Terwijl hij probeerde zijn baby’s tevreden te houden, spiegelde zijn geest hun onrust. Gedachten spiraalden in een draaikolk van angst, het ondoorzichtige gordijn van onzekerheid over Emily’s toestand diende alleen maar om zijn onbehagen te vergroten. “Wat als er iets misgaat?!”, “Wat als de artsen een fout maken of haar niet kunnen helpen?!”.