Elke avond, net als de zon onder de horizon dook, kraakte de deur van de pub open om de komst van de oude man, James, aan te kondigen. Hij liep langzaam naar binnen, alsof de jaren een zware mantel over zijn schouders waren gedrapeerd.
Elke stap die hij zette weerklonk met een stille waardigheid, maar het was duidelijk dat het leven zijn lasten in zijn vermoeide gestel had geëtst. Hij liep naar dezelfde tafel in de hoek bij het raam, waar hij de buitenwereld kon observeren terwijl hij in zijn comfortabele cocon van eenzaamheid bleef.
James zette zich met een zachte zucht in zijn stoel, het vertrouwde kraken van het hout een geruststellend geluid dat hem eraan herinnerde dat hij thuis was, al was het maar voor even. De warme gloed van de kroegverlichting omringde hem en wierp een zacht aureool dat de scherpe kantjes van zijn herinneringen verzachtte.