De zon zakte lager aan de hemel en wierp lange schaduwen over de parkeerplaats. Jacob haalde trillerig adem, zijn vastberadenheid versplinterde onder het gewicht van dit alles. “Ik moet het beter doen,” fluisterde hij, hoewel de woorden hol aanvoelden. Voorlopig kon hij alleen maar zitten, opgekruld op de stoeprand, terwijl de wereld om hem heen doorging.
Zijn borstkas was nog steeds zwaar van de overblijfselen van zijn paniekaanval en hij had moeite om zich te herpakken. Hij wilde verdwijnen, ontsnappen aan de schaamte die als een tweede huid aan hem kleefde. Hij had de boodschappen achtergelaten, maar het gewicht van de mislukking volgde hem naar buiten.