“Ik weet het,” zei ze, haar uitdrukking verzachtend. “Maar we hebben een plan nodig, Jacob. Misschien kunnen we de kerk bellen? Die waren de vorige keer behulpzaam.” Jacob grimaste, de gedachte deed zijn maag draaien. Het idee om opnieuw om hulp te vragen – om toe te geven, zelfs in stilte, dat hij niet kon voorzien – voelde als een nieuwe klap voor zijn trots.
Hij haatte hoeveel hij van zichzelf verloren had aan deze eindeloze strijd. “Ik ga naar de winkel,” zei hij, zijn stem nu rustiger. “Ik bedenk wel iets.” Maria bestudeerde hem even, haar ogen zochten zijn gezicht. Ze duwde niet terug, hoewel hij de onuitgesproken bezorgdheid in haar gezichtsuitdrukking kon zien.