Marianne liep snel over het smalle geplaveide pad naar de kerk, de avondlucht prikkelde haar wangen. Ze sloeg haar sjaal stevig om haar schouders, de warme gloed van de gebrandschilderde ramen van de kerk wenkte haar vooruit. Het was een lange dag geweest en ze vond troost in deze stille momenten voor de nachtwake.
Het vertrouwde geluid van de klokken die zachtjes luidden in de toren erboven bracht een kleine glimlach op haar lippen. De kerk was haar heiligdom, een plek waar de zorgen van de wereld vervaagden onder het zachte flikkeren van kaarslicht en de troostende cadans van gefluisterde gebeden.