Buiten de kapel arriveerde als eerste een eenzame politieagent, met een zaklamp in zijn hand en zijn andere hand voorzichtig rustend op zijn holster. Zijn gezicht was een mengeling van vastberadenheid en onbehagen toen broeder Paul zich naar hem toe haastte.
“Een wolf heeft ingebroken in de kerk,” legde frater Paul ademloos uit, terwijl hij naar de gesloten deuren van de kapel gebaarde. “Marianne is ermee binnen. Het heeft een gewond dier meegenomen. Maak alstublieft geen onverwachte bewegingen.”